Bellen

ma t/m vr 8:30 – 17:00

Nieuwsbrief november 2024

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 11 november 2024, 20:00 uur.


1. Hoge belastingrente (8%) op de aanslagen vennootschapsbelasting in strijd met het evenredigheidsbeginsel!

De Rechtbank Noord-Nederland oordeelde op 7 november 2024 dat het 8% tarief van de belastingrente vennootschapsbelasting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Deze uitspraak betekent dat het mogelijk verstandig kan zijn om tegen de in rekening gebrachte belastingrente in bezwaar te gaan.

De rechtbank concludeerde dat artikel 1, onderdeel b, van het Besluit belasting- en invorderingsrente (hierna: Bbi) onverbindend moet worden verklaard. In dit artikel is vanaf 1 januari 2022 de belastingrente voor de Vpb bepaald op de wettelijke rente voor handelstransactie maar minimaal op 8%. Thans bedraagt deze zelfs 10%!

De rechtbank is van oordeel dat de regelgever in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om het belastingrentepercentage voor de Vpb te koppelen aan de wettelijke rente voor handelstransacties met een ondergrens van 8%. De rechtbank concludeert dat de duidelijke, aanzienlijke nadelige gevolgen voor Vpb-belastingplichtigen onevenredig zijn in verhouding tot de met de regel te dienen, onduidelijke doelen die op een zwak fundament rusten. Dit betekent dat artikel 1, onderdeel b, van het Bbi onverbindend moet worden verklaard.

Omdat de belastingplichtige en de Belastingdienst ter zitting hadden verklaard dat als de belanghebbende op enige grond gelijk kreeg de belastingrente moest worden berekend naar een tarief van 4%, vermindert de rechtbank de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
Houd er rekening mee dat de Belastingdienst waarschijnlijk in hoger beroep gaat tegen de uitspraak. De vraag is wat een hogere rechter hiervan denkt en kan de rechtbankuitspraak weer opzij gezet worden.

Hoewel de uitspraak gaat over de belastingrente voor de vennootschapsbelasting gaan er geluiden op dat dit mogelijk ook op zal gaan voor de inkomstenbelasting en overige belastingen. De belastingrente voor onder meer de inkomstenbelasting bedraagt vanaf 1 juli 2023 6%, in 2024 7,5% en in 2025 hoogstwaarschijnlijk 6,4%. Of de uitspraak daadwerkelijk ook gevolgen voor de belastingrente voor de inkomstenbelasting en overige belastingen heeft is ongewis.


2. Informatiebrief over verder rechtsherstel box 3

De Belastingdienst heeft een informatiebrief gestuurd aan iedereen die mogelijk in aanmerking komt voor verder rechtsherstel in box 3. Het gaat om in totaal 2,6 miljoen brieven, waarvan de laatsten begin november verzonden werden.

Box 3-arresten Hoge Raad juni 2024In juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De Hoge Raad gaf daarbij aanwijzingen over hoe het werkelijke rendement berekend moet worden. Zo oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld dat het gaat om het nominale werkelijk gerealiseerde én ongerealiseerde rendement, zonder rekening te houden met inflatie en zonder aftrek van kosten.

Tegenbewijsregeling
De staatssecretaris gaf nadien een nadere invulling aan de wijze waarop het werkelijke rendement berekend moet worden volgens de aanwijzingen van de Hoge Raad. Deze invulling wordt in een wetsvoorstel opgenomen, waarmee in feite een wettelijke tegenbewijsregeling ontstaat. Op die wettelijke tegenbewijsregeling kunt u een beroep doen als uw wettelijke rendement – berekend volgens de nadere invulling van de staatssecretaris – lager is dan het forfaitaire rendement.

Let op!
Als u in aanmerking komt voor de tegenbewijsregeling, betekent dit niet dat straks per definitie uw box 3-aanslag verminderd wordt. Hiervoor moet uw werkelijke rendement lager zijn dan het forfaitaire rendement. Houd er daarbij rekening mee dat wat u wellicht verstaat onder werkelijk rendement anders is dan de invulling die de Hoge Raad daaraan gaf.

Brief Belastingdienst
In september maakte de staatssecretaris de doelgroep bekend die in aanmerking komt voor de wettelijke tegenbewijsregeling. Tot en met begin november 2024 stuurde de Belastingdienst deze doelgroep een brief. Het gaat om de periode vanaf 2017.

Let op!
Denkt u dat u in aanmerking komt voor de wettelijke tegenbewijsregeling, maar heeft u geen brief van de Belastingdienst ontvangen? Neem dan voor meer informatie contact op met onze adviseurs. Zij kunnen dan samen met u bepalen of u terecht geen brief heeft ontvangen.

Geen actie?
De Belastingdienst geeft in de brief aan dat u nu nog niet in actie hoeft te komen. Dat klopt over het algemeen, behalve als u een definitieve aanslag met box 3-inkomen ontvangt óf als u een definitieve aanslag IB 2019 met box 3-inkomen heeft die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond. In die gevallen is het mogelijk verstandig om wel in actie te komen.

Definitieve aanslag IB met box 3-inkomen
Ontvangt u een definitieve aanslag IB met box 3-inkomen, neem dan zo snel mogelijk contact op met een van onze adviseurs. Als een voorlopige berekening van uw werkelijke inkomen lager is dan het wettelijke forfaitaire inkomen in box 3, kan het namelijk verstandig zijn om uw rechten veilig te stellen en tijdig bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag IB. Tijdig wil zeggen binnen zes weken na de dagtekening van de definitieve aanslag.

Definitieve aanslag IB 2019 met box 3- inkomen
Heeft u een definitieve aanslag IB 2019 met box 3-inkomen en stond deze op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vast? Dan ontving u een andere brief van de Belastingdienst. In deze brief staat dat u vóór 31 december 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering in moet dienen, als u dat niet al eerder heeft gedaan. Alleen dan houdt u recht op de tegenbewijsregeling voor de IB 2019.

Let op!
Ontving u zo’n brief, overleg dan met onze adviseurs of een verzoek om ambtshalve vermindering verstandig is. Heeft u niet zo’n brief ontvangen en denkt u dat u voor uw IB 2019 wel in aanmerking komt voor de tegenbewijsregeling? Neem dan ook contact op. Wij kunnen dan samen met u bepalen of u terecht geen brief heeft ontvangen en nadere actie ondernemen.

Vervolg
Het wetsvoorstel met daarin de wettelijke tegenbewijsregeling wordt naar verwachting in het eerste kwartaal 2025 aan de Tweede Kamer aangeboden. Beoogd is om de wet per 1 juni 2025 in te laten gaan. Het aan het tegenbewijs gekoppelde Formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) is naar verwachting ook medio 2025 gereed. Pas vanaf dat moment kunt u met behulp van dit Formulier OWR uw werkelijke rendement aan de Belastingdienst doorgeven. U ontvangt daarvoor vanaf de zomer van 2025 van de Belastingdienst een uitnodiging met details over de benodigde stappen die u moet nemen.


3. Uitje voor personeel in 2025, al in 2024 in de WKR?

Stel u koopt dit jaar theaterkaartjes voor uw personeel. De kaartjes doet u in hun kerstpakket. De voorstelling zelf vindt plaats in 2025. U wilt de kaartjes onderbrengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Moet u dat dan in 2024 doen of juist in 2025?

Wat spreekt u af?
Het antwoord op de vraag of u de vrije ruimte van 2024 of 2025 moet gebruiken, is afhankelijk van de afspraken die u met uw personeel maakt over de theaterkaartjes.

Vrije ruimte in 2025
Is het de bedoeling dat het hele bedrijf gezamenlijk de theatervoorstelling in 2025 bezoekt en zijn de kaartjes in feite alleen in 2024 gegeven als een soort van vooraankondiging? Ofwel, kan de werknemer niet zelf beslissen wat hij met het theaterkaartje doet, bijvoorbeeld deze verkopen of aan iemand anders schenken? Dan is het genietingsmoment van het theaterkaartje pas op het moment van de theatervoorstelling, in 2025 dus. U moet het kaartje dan ook onderbrengen in de vrije ruimte van 2025.

Let op!
Dit is ook zo als u in 2024 theaterkaartjes koopt voor een theatervoorstelling in 2025 en deze in eigen beheer houdt. Ook dan vindt het genietingsmoment plaats in 2025 en moet u de vrije ruimte van 2025 daarvoor gebruiken.

Vrije ruimte in 2024
Dit is echter anders als u uw werknemer in 2024 een theaterkaartje geeft voor een theatervoorstelling in 2025 en u uw werknemer de vrije hand geeft. De werknemer mag zelf weten wat hij met het kaartje doet: zelf de voorstelling bezoeken, het kaartje verkopen of schenken aan iemand anders. In dat geval vindt het genietingsmoment al in 2024 plaats, de werknemer kan op dat moment immers over het kaartje beschikken en ermee doen wat hij zelf wil. U gebruikt voor dit kaartje dan de vrije ruimte van 2024.

Let op!
Dit geldt uiteraard niet alleen voor theaterkaartjes, maar ook voor andere zaken waarover een werknemer zelf meteen kan beschikken. Geeft u bijvoorbeeld in 2024 een cadeaubon aan een werknemer, dan vindt op dat moment het genietingsmoment plaats. Het maakt dan niet uit of de werknemer de cadeaubon in 2024, 2025 of zelfs later gebruikt.

Gebruikelijk
Zoals bij alles wat u in de vrije ruimte wil onderbrengen, moet wel voldaan zijn aan de gebruikelijkheidstoets die hiervoor geldt. Dit betekent als u vergoedingen en verstrekkingen onder wil brengen in de vrije ruimte, dit niet meer dan 30% mag afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is.

Tip!
Tot een bedrag van € 2.400 per werknemer per jaar gaat de Belastingdienst er in het algemeen van uit dat voldaan is aan de gebruikelijkheidstoets.


4. Thuiswerken of op kantoor, wat mag u belastingvrij vergoeden in 2025?

Veel werknemers werken tegenwoordig gedeeltelijk thuis. Wat mag u in 2025 belastingvrij vergoeden? Waar moet de werkplek thuis aan voldoen en wat mag of moet u als werkgever daarin faciliteren?

Thuiswerkvergoeding
Fiscaal bestaat er een belastingvrije thuiswerkvergoeding van momenteel € 2,35 per dag (2024). Vanaf 2025 wordt dit hoogstwaarschijnlijk € 2,40 per dag. Deze vergoeding is bedoeld voor de kosten die een werknemer maakt als hij thuiswerkt. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van verwarming, elektra en koffie.

Reiskostenvergoeding
Voor reiskosten van en naar het werk kunt u in 2024 ook een onbelaste vergoeding verstrekken en wel van maximaal € 0,23 per km. De hoogte van deze kilometervergoeding wordt voor 2025 niet aangepast. Een vergoeding voor thuiswerken kan samengaan met een vergoeding voor reiskosten in het kader van woon-werkverkeer.

Let op!
U mag op één dag echter maar één vergoeding onbelast verstrekken, dus óf voor thuiswerken óf voor reiskosten voor het woon-werkverkeer.

Vaste vergoeding?
Een vaste vergoeding voor thuiswerken en/of reizen naar het werk is voor u als werkgever administratief het makkelijkst. Dit mag wanneer de werknemer in een kalenderjaar ten minste 36 weken, gedurende vijf dagen per week reist tussen woon- en werkplaats. U kunt uw vergoedingen daarbij voor fulltimers dan baseren op 214 werkdagen per jaar. Werkt de werknemer maar een deel van het jaar, dan is de vergoeding 70% van de gewerkte volle werkweken.

Let op!
U moet de vergoedingen voor parttimers naar evenredigheid aanpassen. Ook als niet de hele week thuis wordt gewerkt of naar het werk wordt gereisd.

Natuurlijk kunt u de vergoeding voor reiskosten en thuiswerken ook combineren.

Voorbeeld (2025):
Een werknemer woont 20 km van het werk, werkt vier dagen per week op kantoor en één dag per week thuis. U mag per jaar vergoeden 20 x 2 x 214 x 4/5 x € 0,23 = € 1.575,04 voor reiskosten en 214 x € 2,40 x 1/5 = € 102,72. In totaal dus € 1.677,76 per jaar, ofwel € 139,81 per maand.

Overige vergoedingen thuiswerken
U kunt een vergoeding geven voor de inrichting van een thuiswerkplek. Veel van deze kosten zijn onbelast. De kosten voor bijvoorbeeld een bureaustoel die voldoet aan arbonormen, een computer of een noodzakelijke telefoon vallen onder voorwaarden binnen de gerichte vrijstellingen van de werkkostenregeling (WKR), waardoor er geen belasting over betaald hoeft te worden.

Voor de thuiswerkplek gelden voor de volgende vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen binnen de WKR, de volgende gerichte vrijstellingen:

  • arbovoorzieningen op grond van de wet;
  • gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur als deze voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium.

Bij verplichte arbovoorzieningen maakt het niet uit of u deze vergoedt, verstrekt of ter beschikking stelt, en of uw werknemer de voorziening op de werkplek gebruikt of niet. In al deze situaties geldt een gerichte vrijstelling die niet ten koste gaat van uw vrije ruimte. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een voetenbankje bij beeldschermwerk of aan een beeldschermbril.

Als voldaan is aan de volgende voorwaarden, is de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen van toepassing:

  • de werknemer gebruikt de voorzieningen geheel dan wel gedeeltelijk in de werkruimte;
  • de werknemer betaalt geen eigen bijdrage voor die voorzieningen;
  • de arbovoorzieningen hangen direct samen met de verplichtingen van de werkgever op grond van de Arbowet en
  • de inrichting van de werkruimte thuis voldoet aan de eisen van het Arbobesluit.

Let op!
Bovengenoemde gerichte vrijstelling is niet van toepassing als de arbovoorziening volledig of gedeeltelijk onder een cafetariaregeling valt. In dat geval vormt de voorziening belastbaar loon. Dit loon kan wel in de eventueel beschikbare vrije ruimte van de WKR worden ondergebracht.

Tip!
Zijn zaken niet belastingvrij te vergoeden of te verstrekken, dan kunt u ze onderbrengen in de werkkostenregeling (WKR). Ze zijn dan ook belastingvrij voor de werknemer, maar als u in een jaar meer aan vergoedingen en verstrekkingen heeft dan uw vrije ruimte, betaalt u 80% belasting over het meerdere.


5. Ook maaltijden aftrekbaar bij zakelijk verblijf

Als u in verband met uw onderneming een verblijfsruimte ver weg van uw huis huurt, kunt u naast de huurkosten ook de kosten van uw gebruikelijke maaltijden in aftrek brengen. De Hoge Raad vindt namelijk dat als de verblijfkosten zakelijk zijn, de kosten voor maaltijden dat in beginsel ook zijn. Alleen als het belopen van die kosten uitsluitend in de privésfeer zou zijn gelegen, kan dit anders zijn. Een ondernemer kon daarom de kosten van zijn gebruikelijke maaltijden die hij buiten de deur nuttigde in aftrek brengen. Het enkele feit dat de kosten van uit eten gaan hoger zijn dan eten dat thuis bereid en genuttigd wordt, betekent volgens de Hoge Raad namelijk niet dat deze kosten alleen privé en niet zakelijk zouden kunnen zijn. Uit het arrest lijkt opgemaakt te kunnen worden dat ook de kosten van het in de verblijfsruimte zelf bereiden van de maaltijden in aftrek kunnen komen. Houd er wel rekening mee dat niet alle kosten aftrekbaar zijn. De kosten van onder meer voedsel zijn namelijk tot een bedrag van € 5.600 per jaar (of 20% van de kosten) niet aftrekbaar.


6. Akkoord nieuwe RVU-regeling zware beroepen

Onder de huidige RVU-regeling kunnen mensen maximaal drie jaar eerder dan hun AOW-gerechtigde leeftijd stoppen met werken. In 2024 komen mensen vanaf 64 jaar voor de regeling in aanmerking, in 2025 vanaf 64 jaar en 3 maanden. De huidige regeling stopt op 31 december 2025. In plaats daarvan komt een nieuwe RVU-regeling, alleen voor werknemers in zware beroepen die niet in staat zijn om tot de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken. Wat een zwaar beroep is en aan welke eisen moet worden voldaan, wordt per cao afgesproken. Een onafhankelijke instantie toetst die afspraken. De huidige RVU-uitkering van maximaal € 2.182 bruto per maand is gekoppeld aan de hoogte van de AOW. Dat blijft in de nieuwe regeling gelijk. Wel wordt het mogelijk om, uitsluitend in situaties dat dit nodig is, om € 300 per maand extra te geven. Naast de nieuwe RVU-regeling zal ook ingezet worden op onder meer het verlichten van en het verkorten van blootstelling aan zwaar werk en het op tijd aanbieden van begeleiding aan mensen met zwaar werk.

Is de interesse gewekt in een gesprek over mogelijkheden? Schroom niet om contact op te nemen voor nadere informatie en een kennismaking via het contactformulier.